Door Eveline Buchheim
Bij het project Getuigen & Tijdgenoten komen regelmatig schenkingen binnen met persoonlijke documenten van degenen die in de periode tussen 1945 en 1950 in Indonesië verbleven. Het zijn waardevolle aanvullingen voor het lopende onderzoek naar de periode 1945-1950 in Indonesië, contemporain materiaal is een belangrijke toevoeging aan al bekende bronnen. Vooral de brieven en dagboeken gunnen ons een intieme blik in het dagelijkse leven van zowel militairen als burgers. We starten vandaag met een blog serie waarin we dit materiaal in de schijnwerpers willen zetten. Deze eerste blog laat zien hoe we dankzij deze documenten ook meer inzicht kunnen krijgen in de ervaringen van het thuisfront.
Op 6 november 1946 schrijft Han’s vader Hendrik Geill vanuit Zeist een brief aan zijn zoon op Java. Hij reageert op diens laatste brief waarin Han schreef dat hij vanwege malaria in de ziekenboeg van zijn bataljon van de 1e Compagnie Stoottroepen ligt. Van daar uit verhuist hij op 29 oktober naar het militair ziekenhuis in Tjimahi, de verdenking is dan dat hij tyfus heeft. Zijn situatie wordt snel slechter en al op 5 november overlijdt hij. Nog dezelfde dag wordt Han begraven op het kerkhof aan de Parkweg in Bandoeng. Han verzorgde als hospik niet alleen militairen, maar ook honderden kampongbewoners. Volgens zijn superieur, ‘op een wijze die de beste propaganda voor Nederland in Indië was.’
De condoleancebrief namens de minister van oorlog is gedateerd 9 november 1946. Zijn ouders lezen daarin: ‘De gedachte, dat uw zoon in dienst van het Vaderland is gestorven, moge er toe bijdragen, uw leed enigszins te verzachten.’ Voor de familie is dat stadium nog lang niet bereikt, zij ergeren zich in eerste instantie vooral aan het gebrek aan informatie.
Han’s thuisfront was sinds zijn vertrek betrokken bij de militairen in Indië, maar vanaf zijn dood wordt hun inzet alleen maar intensiever. Hun eigen ervaringen rondom het overlijden van Han maakt dat zij zich inzetten voor een betere communicatie naar de familie van overleden soldaten. Ze sturen brieven naar de autoriteiten in Nederland en op Java om er achter te komen hoe de laatste dagen van hun zoon zijn geweest, ook vragen ze na bij zijn compagniegenoten. Hendrik stuurt het ministerie van oorlog zelfs een zelf ontworpen formulier dat in de toekomst gebruikt kan worden om familieleden in te lichten.
Han’s moeder Catharina maakt zich vooral sterk voor het overbrengen van het stoffelijk overschot van haar zoon naar Nederland. Maar dat blijkt niet gebruikelijk en bovendien moet ‘wegens het bijzonder warme klimaat het opgraven en vervoeren van een overledene in de tropen als ongewenst worden beschouwd.’ Toch blijft ze schrijven naar het ministerie, het Rode Kruis en zelfs naar de K.P.M. Als ze zich uiteindelijk realiseert dat het haar niet gaat lukken, probeert ze zijn graf te bezoeken.
Tot ver in 1948 corresponderen Han’s ouders over de teruggave van zijn persoonlijke spullen die en te lang duurt en onvolledig is. Enigszins verongelijkt, en niet erg invoelend, schrijft Han’s superieur hen in de zomer van 1947: ‘Een en ander is gebeurd in tijd van oorlog, toen de ziekenhuizen het overstelpend druk hadden. Dat een enkele bezitting van een overleden militair werd achter gehouden door een ander, schijnt weleens meer gebeurd te zijn. Han zelf bijv. had een revolver in zijn bezit, welke hij op dezelfde manier verkregen had (en nu weer is kwijtgeraakt). In het licht der omstandigheden is een en ander in ieder geval begrijpelijk.’ En passant beschuldigt hij daarmee Han eerder een vergelijkbaar ‘vergrijp’ te hebben gepleegd. Het moment daarvoor lijkt niet erg kies.
Het ministerie van Oorlog in Den Haag ontvangt regelmatig brieven van de familie Geill, waarin ze verbeteringen bepleiten voor de achterblijvers zoals de procedure rondom het aanvragen van de tropenpremie voor de familie van overleden soldaten: ‘[ik] vind het ten enenmale onjuist dat eerst een verzoek tot uitbetaling daarvan moet worden ingediend’ stelt vader. Tegelijk blijven ze de militairen steunen door hen spullen te sturen. De boeken die zijn vader altijd naar Han stuurde, stuurt hij nu via het Lectuur-Depot van het Rode Kruis naar Han’s compagniegenoten. De luitenant van de compagnie schrijft daarover op 4.12.1946: ‘Wij waarderen dit geweldig en het geeft ons het bewijs dat het “thuisfront” ondanks zeer zware slagen pal staat.”
De brieven van de familie Geill laten ons zien hoe het thuisfront betrokken was en hoe het voor familieleden was om te moeten schipperen tussen procedures en gevoelens.