Door Fridus Steijlen
Op zaterdag 24 februari 2018 waren Ireen Hoogenboom en ik uitgenodigd door de Indonesische studentenvereniging in Nederland (PPI-Belanda) voor een presentatie en discussie over het onderzoekprogramma ‘Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesie, 1945-1950’. PPI-Belanda is bezig om een ‘Learning-circle Social science and Humanities’ op te zetten en als kick-off hadden ze een bijeenkomst georganiseerd, bestaande uit twee sessies. Voor ons was de eerste sessie belangrijk omdat die over ons onderzoek ging. Met de tweede sessie meenden wij niets te maken te hebben omdat wij geen PPI-leden zijn en het daarin ging over de opzet van de learning circle.
Discussies over ons onderzoeksprogramma trekken meestal veel publiek en zijn altijd levendig. Deze keer was het niet anders. Aanvankelijk zou de bijeenkomst alleen voor PPI-leden zijn, maar er was zoveel belangstelling dat de organisatie besloot de bijeenkomst live te streamen en open te stellen voor iedereen. Om zo transparant mogelijk te zijn, wilden we bij onze presentatie ingaan op de bezwaren en kritiek die zijn geuit tegen het programma en daarover in discussie gaan. Ireen begon met een korte introductie van de negen projecten die het programma onderscheidt. Vervolgens reflecteerde ik op recente discussies die ik had gevoerd met critici in Indonesië. Door mijn persoonlijke ervaringen te delen hoopte ik dat de deelnemers makkelijker met hun standpunten naar voren zouden komen. Hierna zoomden Ireen en ik in op het ‘Bersiap project’, de samenwerking met de Indonesische onderzoekers en het ‘Getuigenproject’, projecten waarbij we zelf betrokken zijn.
Tijdens de discussie kwamen verschillende interessante en belangrijke punten naar voren. Eén daarvan betrof de terminologie: Impliceert het gebruik van het woord ‘dekolonisatie’ in de titel niet al een bepaalde conclusie, vroeg een student uit Tilburg. Ook de term ‘Bersiap’ werd bediscussieerd. De terminologie en concepten die worden gebruikt in het programma zijn belangrijke maatstaven om te zien in welke richting het project zich beweegt. Hoewel de term ‘Bersiap’ ook door de Indonesische regering in de officiële historiografie wordt gebruikt, blijft het een gevoelig concept. En, stelden wij, de kans is groot dat in de loop van de tijd als gevolg van de ontwikkeling in perceptie van de onderzoekersgroep een aantal termen en begrippen wordt veranderd.
Een ander belangrijk onderwerp dat ter sprake kwam was de selectie van Indonesische regio’s voor het project Regionale Studies. De meeste van de door het publiek gesuggereerde regio’s maken al deel uit van het programma, ingebracht door Nederlandse of Indonesische onderzoekers. Over andere regio’s, zoals West-Sumatra, wordt nog nagedacht. Er werd terecht op gewezen dat West-Sumatra niet mocht ontbreken omdat het Indonesische hoofdkwartier zich daar vestigde nadat Soekarno en Hatta gevangen waren genomen door het Nederlandse leger in 1948.
Een rechtenstudent vroeg zich af of de Nederlandse en misschien zelfs de Indonesische regering bereid zouden zijn om de juridische gevolgen van verantwoordelijkheden en claims te accepteren. Ik denk niet dat dit alleen een juridische kwestie is, maar dat het ook gaat om de impact van het onderzoek op zowel de Indonesische als de Nederlandse maatschappij in bredere zin. Het is aan de regering en aan de maatschappij hoe om te gaan met de uitkomst van het onderzoek.
Zoals in alle debatten waren er niet alleen vragen maar ook statements. Op de 24e werd de hoop uitgesproken dat dit project tot gevolg zou kunnen hebben - of beter zou moeten hebben - dat we de relatie tussen Indonesië en Nederland niet langer zien als die van kolonie en kolonisator waarin Indonesië een inferieure positie inneemt. Een bijzonder standpunt kwam van een Indonesische student die het onderzoek en de discussie over 1945-1949 toejuicht maar toch tegen het onderzoek is omdat de Nederlandse regering de proclamatie van de Indonesische Republiek op 17 augustus 1945 officieel niet erkent. Eerlijk gezegd was ik een beetje verbaasd over dit argument omdat ik ons, Nederlandse wetenschappers, niet als vertegenwoordigers van de Nederlandse regering zie. Bovendien beschouwen mijn collega’s en ik 17 augustus 1945 al lang als de historische datum waarop de Indonesische republiek werd uitgeroepen. Het feit dat de Nederlandse regering dit onderzoek financiert verandert niets aan die zienswijze!
Het belangrijkste van 24 februari was dat de discussie over ons onderzoek tussen onderzoekers en Indonesische studenten een goede start kreeg. Sommige mensen waren voor het onderzoek en andere tegen. Tijdens deze bijeenkomst hadden voor- en tegenstanders de gelegenheid om perspectieven uit te wisselen met de onderzoekers van het programma. Dankzij de online streaming, die nog steeds bekeken kan worden op het PPI-Belanda Youtube kanaal, konden bovendien meer mensen de discussie te volgen.
In een latere posting op het Youtube kanaal zagen we dat in de tweede sessie van de bijeenkomst – waar wij niet bij aanwezig waren omdat wij meenden dat het een interne PPI-aangelegenheid betrof – ons onderzoek opnieuw even ter sprake kwam. Kritiek kwam, onder andere, van Ethan Mark (Universiteit Leiden) en Marjolein van Pagee (Histori Bersama). Zij stelden dat er een disbalans was in het programma tussen de Indonesiërs aan de ene kant en Indo-Europeanen en de Nederlanders aan de andere. Daarnaast vonden ze dat de stichting KUKB (Comité Nederlandse Ereschulden), die opkomt voor de Indonesische slachtoffers van Nederlands geweld, totaal is genegeerd. Het is jammer dat ze hun kritiek niet tijdens de eerste sessie, waarbij zij ook aanwezig waren, geuit hebben. In dat geval hadden we namelijk kunnen uitleggen waarom er een verschil is in de participatie van Nederland en Indonesië in bijvoorbeeld de Maatschappelijk Klankbordgroep en waarom dit niets te maken heeft met machtsverhoudingen. En dan had ik kunnen vertellen dat wij, de coördinatoren van het Getuigenproject, al in mei 2017, contact hadden opgenomen met de voorzitter van de KUKB om samen te werken.
Deze discussies over het project doen me denken aan kue lapis (spekkoek, gelaagde cake). Er zijn veel lagen waarmee je rekening moet houden. Het geheim van het recept is echter dat alle smaken herkenbaar moeten zijn en een eigen plek hebben. Dit geldt ook voor geschiedenis. Elke betrokkene moet zijn eigen ruimte of bijdrage hebben. En voor mij vormde deze eerste discussie met PPI Belanda een goed uitgangspunt!